stap 1: Schematiseren
Energiesectoren
De eerste stap voor het maken van een energieprestatieberekening is het bepalen van de EPC-begrenzing en het indelen van het gebouw in energiesectoren, het schematiseren. Voor het schematiseren van een utiliteitsgebouw dienen de volgende stappen doorlopen te worden:
- indeling gebouw
- afzonderen aangrenzende ruimten
- indeling klimatiseringssystemen
- indeling bezettingsgraadklassen
- indeling (deel)energiesectoren
Met de eerste twee stappen wordt de EPC-begrenzing bepaald. Met de andere stappen worden de energiesectoren bepaald.
Kijk hier voor meer informatie over het schematiseren van een utiliteitsgebouw.
Indeling gebouw
De eerste stap is het vaststellen van de gebruiksfuncties en de algemene ruimten (bijvoorbeeld een gang) van een gebouw. De gebruiksfuncties zijn gedefinieerd in het Bouwbesluit. Functies die geen EPC-eis hebben (zoals bijvoorbeeld een industriefunctie) mogen buiten de EPC-begrenzing beschouwd worden.
Een verwarmde algemene ruimte wordt bij een gebruiksfunctie gevoegd of wordt als gemeenschappelijke ruimte ingevoerd. Dit zijn ruimten waar twee of meer gebruiksfuncties gemeenschappelijk van gebruik maken, bijvoorbeeld een entreepartij voor een gebouw met een onderwijsfunctie en een bijeenkomstfunctie. Een gang waaraan enkel kantoorvertrekken grenzen hoort bij de gebruiksfunctie kantoor.

De verwarmde zone(s) liggen binnen de thermische schil (EPC-begrenzing). Binnen de thermische schil liggen tenminste alle verblijfsruimten, toilet- en badruimten. Verwarmde algemene ruimten waar zowel gebruiksfuncties met als zonder EPC-eis op zijn aangewezen (bijv. een gemeenschappelijke verkeersruimte) kunnen binnen de thermische schil en binnen de EPC-begrenzing liggen.
In het utiliteitsgebouw wordt de thermische schil aan de buitenkant van het gebouw gelegd. Dit beperkt het verliesoppervlak. De schil zou ook tussen het trappenhuis (niet verwarmd) en de overige functies gelegd kunnen worden. In dit geval zijn echter meer invoergegevens nodig en is het verliesoppervlak groter. Voor het energiegebruik van het gebouw zou het wel gunstig zijn als het trappenhuis niet wordt meeverwarmd. Ook zou de schil om de gemeenschappelijke berging (onverwarmd) gelegd kunnen worden. Dit bemoeilijkt echter onnodig de invoer.

De thermische schil moet voldoen aan de eisen voor thermische isolatie. Ondanks dat de thermisch schil in dit geval niet tussen het trappenhuis en de overige functies ligt, is het uit thermisch oogpunt toch aan te bevelen isolatie te plaatsen tussen deze ruimten.
In het voorbeeld komen geen gemeenschappelijke ruimten voor. Het trappenhuis hoort enkel bij de woonfunctie en niet bij de bijeenkomstfunctie.
Afzondering aangrenzende ruimten
Een Aangrenzende Verwarmde Ruimte (AVR) is een afgesloten ruimte, gelegen buiten het utiliteitsgebouw, die verwarmd wordt voor het verblijf van mensen. Voorbeelden van AVR’s zijn aangrenzende woningen of een verwarmde industriehal (geen EPC-eis). Een AVR valt buiten de EPC-begrenzing. Er wordt uitgegaan van een thermisch evenwicht, waardoor het desbetreffende oppervlak niet hoeft te worden ingevuld in de berekening. Het voorbeeld-utiliteitsgebouw is een vrijstaand gebouw en heeft dus geen AVR.
Een aangrenzend onverwarmde ruimte (AOR) is niet verwarmd en is via een dichte of afsluitbare constructie gescheiden van de geklimatiseerde zone. Voorbeelden van AOR’s zijn een onverwarmde industriehal, een trappenhuis of een serre. Voor de eenvoud van de EPC-berekening kan een AOR ook als buiten beschouwd worden, het gunstige effect van de AOR (bufferruimte) wordt dan buiten beschouwing gelaten. Wanneer uitgegaan wordt van de forfaitaire methode voor de berekening van het transmissieverlies voor de lineaire koudebruggen wordt een AOR overigens ook als buiten beschouwd. In het voorbeeld-utiliteitsgebouw zou het trappenhuis als AOR aangemerkt kunnen worden. Dit is voor de eenvoud van de berekening niet gedaan. Het trappenhuis valt nu binnen de thermische schil.
Een Sterk geVentileerde ruimte (SV) is een (meestal onverwarmde) ruimte die met meer dan 3 dm³/s per m² lucht direct van buiten wordt geventileerd, bijvoorbeeld een garage. Sterk geventileerde ruimtes vallen altijd buiten de EPC-berekening en moeten als 'buiten' worden beschouwd. Wanneer de gemeenschappelijke berging uit het voorbeeld bestemd zou zijn voor het stallen van motorvoertuigen dan zou deze als sterk geventileerde ruimte beschouwd moeten worden.
Combinatiegebouw
In het utiliteitsgebouw is een woonfunctie aanwezig. Wanneer in het utiliteitsgebouw tot bewoning bestemde gedeelte aanwezig zijn, is er sprake van een gecombineerd gebouw. Het woongedeelte wordt apart met het woningbouwprogramma (EPW) berekend. Daarna worden de volgende gegevens in de EPU ingevoerd:
- de gebruiksoppervlakte
- de verliesoppervlakte
- de gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op de ventilatoren van het utiliteitsgebouw
- de gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op de koelinstallatie van het utiliteitsgebouw
- het met NEN 5128 berekende karakteristieke energiegebruik van de woonfunctie of het woongebouw dat deel uitmaakt van het bouwwerk
Met de knop ‘importeren gegevens Epw’ kunnen de gegevens automatisch worden overgenomen.

Indeling klimatiseringssystemen
De ruimten binnen de thermische begrenzing worden geklimatiseerd. De verschillende klimatiseringssystemen, wijze van verwarmen en koelen, in het gebouw moeten worden onderscheiden. Bepalend voor de indeling in klimatiseringssystemen is het transportmedium voor verwarming en koeling. Dit kan water, lucht of een combinatie van water en lucht zijn. Het rendement is afhankelijk van het klimatiseringssysteem.

In het utiliteitsgebouw is één ventilatiesysteem aanwezig. Het gebouw wordt mechanisch geventileerd. Een HR-combiketel verwarmt alle ruimten in het gebouw. Het transportmedium voor verwarming is water. In het voorbeeld-utiliteitsgebouw is geen koeling aanwezig.

Indeling bezettingsgraadklassen
Voor iedere gebruiksfunctie wordt per verblijfsgebied de bezettingsgraadklasse aangegeven. In het Bouwbesluit worden vijf bezettingsgraadklasse (B1 t/m B5) gedefinieerd. Basis voor deze indeling is het aantal m² vloeroppervlak per persoon. Hoe lager de bezettingsgraadklasse hoe meer personen per m² aanwezig zijn.

Let wel op dat de klasse niet zomaar kan worden gekozen omdat het zowel effect heeft op de ventilatie-eisen als op bijvoorbeeld de brandveiligheidseisen. De bezettingsgraadklasse in bijeenkomstruimte 1 is B2 en in bijeenkomstruimte 2 B1.

Indeling (deel)energiesectoren
De indeling van het gebouw in klimatiseringssystemen en bezettingsgraad vormen tezamen de indeling in deelenergiesectoren. Aanbevolen wordt de energiesectoren zoveel mogelijk samen te voegen. Dit is toegestaan wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- hetzelfde klimatiseringssysteem aanwezig is
- in meer dan 80% van de verblijfsgebieden binnen een energiesector is één ventilatiesysteem aanwezig. De volgende vier ventilatiesystemen kunnen worden onderscheiden:
-
natuurlijke luchttoe- en afvoer (natuurlijke ventilatie)
-
natuurlijke luchttoe- en mechanische luchtafvoer (mechanische ventilatie)
-
mechanische luchttoe- en natuurlijke luchtafvoer (wordt vrijwel nooit toegepast)
-
mechanische luchttoe- en afvoer (gebalanceerde ventilatie, eventueel met warmteterugwinning)
- de binnentemperatuur volgens NEN 2916 gelijk is. Matig verwarmde sportfuncties en gezondheidszorgfuncties klinisch (bedgebonden) moeten als aparte energiesector worden beschouwd. Als de uitzonderingsregel, 90% regel, van toepassing is mag alsnog worden samengevoegd.
- de minimum vereiste ventilatie verschilt niet meer dan een factor 4. Aan deze voorwaarde hoeft niet te worden voldaan als de oppervlakten in open verbinding staan (tribunes naast een sporthal) of als over meer dan 80% van de gebruiksoppervlakte van die verblijfsgebieden dezelfde minimale ventilatiecapaciteit vereist is.

In het voorbeeld is sprake van twee deelsectoren met verschillende ventilatie-eisen (zie invoer bezettingsgraadklasse). De twee deelsectoren kunnen samen worden gevoegd aangezien de minimum vereiste ventilatie minder dan een factor 4 verschilt.

Gebruiksoppervlakte
Binnen de verwarmde zone ligt het gebruiksoppervlakte (Ag) van het gebouw. Het gebruiksoppervlakte is een referentiemaat in de EPC-berekening. Voor veel forfaitair bepaalde waarden, zoals bijvoorbeeld verlichting, wordt uitgegaan van een vast energiegebruik per m² gebruiksoppervlakte.
De gebruiksoppervlakte is de oppervlakte gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies, die de verwarmde zone(s) omhullen. De volgende oppervlakten behoren niet tot de gebruiksoppervlakte:
-
oppervlakte van vloerdelen met een netto hoogte < 1.5 m
-
trapgat, liftschacht, vide met oppervlakte > 4 m²
-
dragende binnenwanden
-
vrijstaande bouwconstructie > 0.5 m² , met uitzondering van trappen
-
leidingschachten met een horizontale doorsnede > 0.5 m²
-
nissen, uitsparingen of incidenteel uitspringende delen met oppervlakte > 0.5 m²

In bovenstaande figuur is de gebruiksoppervlakte aangegeven. De leidingschachten hebben een oppervlak kleiner dan 0.5m2 en horen dus bij de gebruiksoppervlakte. De niet gearceerde oppervlakken horen bij de woningen. De gebruiksoppervlakte van het utiliteitsgebouw is 258m2. Dit wordt in het tabblad gebruiksfuncties ingevoerd (zie indeling bezettingsgraadklassen).
Stap 2: Vaststellen bouwkundige uitgangspunten